Luc Lambrecht – De artistieke productie van Jeroen Frateur (nl)

De artistieke productie van Jeroen Frateur

bedenkingen over de manier waarop het gevonden abjecte een nieuwe plastische wereld genereert

Een kunstenaar die zich overvloedig bedient van de stroom van de over-consumptie met bergen niet meer bruikbare/verhandelbare rest en afval, weet via de omweg van de kunst een ferme uitspraak te doen over hoe de (westerse) wereld de dingen inzet in een oeverloze maalstroom van een (circulaire) productie en dito verspilling.

Recyclage is vandaag een modieus begrip geworden dat zoals alles recuperatief ten prooi komt te liggen van een (zogenaamde) nieuwe economie die in dit post-industriële tijdperk een uitweg biedt om een in se ecologische intentie om te zetten in een renderende economische activiteit zoals een andere.
Kunstenaars gebruiken zeer bewust vanaf de “golden” sixties het “afval” van de waanzin van het genadeloos consumeren als residu van “onze” opgejaagde consumptiedrift, aangewakkerd door het gewiekst dirigeren van reclame en pr-strategieën.

De artistieke ‘roots’ van het opnemen van datgene wat wordt weggeworpen, kadert in de dada-beweging via het waarachtige esthetiseren en componeren van het “verbannen” nutteloze van de consumptie via straffe, weliswaar esthetisch te duiden assemblages van iemand zoals Kurt Schwitters. Daarna, in de jaren veertig en vijftig gingen kunstenaars zoals Joseph Cornell, Robert Rauschenberg, John Chamberlain, César, Arman en Daniel Spoerri al dan niet op basis van traceerbare formules en methodes het “afval” als het ware “containeren en combineren” in opnieuw autonome objecten, kunstobjecten met een speculatieve waarde als gevolg van de oorzaak.

Vandaag zijn kunstenaars zoals Jessica Stockholder, Peter Buggenhout en Pascal Marthine Tayou – om er maar een aantal te vernoemen – toonaangevende en gerespecteerde kunstenaars die deze intenties binnen het kleurrijke palet van de actuele kustproductie met panache prolongeren.

Bij de voorbereiding voor deze tekst over het werk van Jeroen Frateur moest ik terugdenken aan het werk van de Antwerpse kunstenaar Frank F. Castelyns (1942) die in die zin in onze contreien uiterst apart en origineel was omdat hij er op diverse plaatsen in de stad geheime depots op na hield waarin hij alles zorgvuldig stockeerde van wat hij vond op straat.

De depots waren zijn beschikbaar magazijn/arsenaal waarmee hij niet zelden politiek-getinte assemblages samenstelde die zich bewogen in de lijn van dada en zelfs het meer recente werk voorafging van de Duitse Isa Genzken, wiens werk ook evolueerde van een modernistisch geïnspireerde beeldtaal naar een “vrije’ manier van sculpturaal “installeren”.

Frank F. Castelyns bleef werken onder de radar van de officiële kunstwereld en kunstmarkt. Het is vandaag de kunstmarkt die bepaalt wie “publiek” de aandacht opeist en kan “lopen” met de eer en de verdiensten. Kunstenaars zoals Castelyns en Frateur werken aan een consistent oeuvre en laten het commerciële circuit in hun “drive” van creatie langszij.

Dat betekent dat hun werk niet meteen wordt gezien en bij gevolg niet “meespeelt” in het traditionele circuit.
De kunst van Jeroen Frateur zit verweven in de eerder aangehaalde kunsthistorische tradities. Alhoewel zijn werk meer met compositie te maken heeft én duidelijk het statuut/de definitie tart van de begrippen sculptuur en installatie.

De artistieke “productie” van Jeroen Frateur wordt gekenmerkt door een zichtbaar, ingenieuze gelaagdheid qua opbouw met materialen die hij in een weloverwogen en precies samengestelde en gemonteerde vorm laat wemelen in een nieuwe verschijningsorde; een nieuwe realiteit. De op het eerste gezicht “labiele” sculpturen van Jeroen Frateur halen dan ook deels hun “waarde” in het begrip “in situ”, omdat het presenteren van het werk aan bijvoorbeeld het plafond de perceptie verandert omdat de context van de presentatie a priori inherent deel blijft van het “globale” werk.

Jeroen Frateur noemt zichzelf een “handenarbeider”, een wroeter die vanuit de “verworpen” materie denkt en het werk traag laat generen vanuit de vorm zelf. Bij dit proces van “ontstaan” laat hij zich drijven op de energie van de verwondering als een mentale metgezel die hem als kunstenaar vrijwaart te werken op voorafgaandelijk bedachte concepten. “Oprapen op straat wat blijft liggen” is zijn adagio – zijn credo in een wereld vol van dingen die heel snel abject worden. “Het oprapen” op de openbare weg van het verworpene deelt zijn passie voor de buiten-gewone schoonheid ervan. Soms worden, dingen gemaakt – bijvoorbeeld inpakmateriaal – dat speciaal en soms heel vernuftig werd bedacht om meteen weg te smijten. Het zijn dergelijke gedachten die Jeroen Frateur aanzetten tot het zich toeëigenen van deze “gelikwideerde” materialen die worden geconverteerd in het samenstellen van niet eerder geziene dingen (kunstwerken) ontstaan vanuit het creëren dat in het geval van Jeroen Frateur blijft haperen in kunst die helemaal niet te voorzien of te verwachten was.
In een kerkje in de context van een tentoonstelling in het Vlaamse dorp Huise staat zijn werk er via de specifieke context bij als een altaar – als een bezwerend teken van de kunst als de veruitwendiging van een haast “sjamane” praktijk.

Assembleren is componeren; er zit duidelijk “iets” muzikaal in het werk van Jeroen Frateur; de laagjes hout, plastiek, aftandse spullen en bengelende, onnodige dingetjes worden in een structuur gehouden; de chaos van de gevonden trash wordt als het ware in een partituur gewrongen. De muzikaliteit in dit werk zat ook al in zijn eerder werk waarbij de sokkel bestond uit haast ruwe minimale palet-stapelingen met hier en daar een teder ogend laagje kleur op een plank. De stapeling als uitgangspunt voor een sokkel waarop vormen liggen die zich aandienen als fantastische” tuigen die al dan niet van “binnenin” zijn verlicht azen op meerduidige interpretaties. Het opstapelen van materialen die homogeen bij elkaar worden gehouden alluderen op de factor tijd; net zoals het trage proces van sedimentatie bij het ontstaan van gesteente.
De werken van Jeroen Frateur zijn quasi en letterlijk kijk-machines. Puntig in elkaar gemonteerde vormen die de verbeelding een aanzet bieden die in hun visuele impasse “poëzie” worden.

Het werk van Jeroen Frateur is het onderwerp van een esthetische vraagstelling; het diverse werk laat zich in met het abjecte en laadt zich uit met een esthetisch product waarin de tijd een uiteindelijke vorm genereert die het zoeken naar betekenissen zinvol en actueel houdt.

Hoe de artistieke productie van Jeroen Frateur zich vandaag verhoudt tegenover de achtergrond van het actuele cultuurklimaat is een bedenking die het over-schouwen van dit werk alleen maar hedendaags kan houden. Het zich als kunstenaar onttrekken aan de grillen van de mode is het bepalen van een positie die de tijd als bondgenoot houdt.

Luk Lambrecht
Juni 2015